maandag 13 februari 2012
Checklist thema Kleur
Toepassingskaart 1: Zelfanalyse 2x
Toepassingskaart 1: Zelfanalyse. 5 december 2011.
1. Beschrijf welke invloeden en achtergronden jou hebben gevormd tot de persoon die je nu bent. Denk aan identiteitsbepalende factoren als je opvoeding, culturele positie, sociaal-economische positie, politieke voorkeur, etc.
Natuurlijk heeft een groot deel van mijn opvoeding mij gevormd tot de persoon die ik nu ben. Ik heb veel normen en waarden van mijn ouders meegekregen. Wat betreft cultuur.. Dingen als sinterklaas en kerst horen bijvoorbeeld wel bij onze cultuur en dit vind ik dan ook leuke feestdagen. Qua politieke voorkeur heb ik niet echt iets wat mij gevormd heeft tot de persoon die ik nu ben.
Familie en vriend(inn)en.
Ik denk niet zo bijzonder veel specifieke dingen. Natuurlijk geef je er je eigen draai aan door hoe je zelf in elkaar zit. Wel zijn er bepaalde normen en waarden die ik belangrijk vind die je erin terug zult vinden(zoals respect hebben voor elkaar bijvoorbeeld).
a. Heb je een open leefhouding waarbij je andere waarden en normen niet alleen respecteert, maar ook accepteert?
Ik heb denk ik zeker een open leefhouding en accepteer en respecteer andere normen aan waarden vaak zeker wel. Ik sta zeker open voor normen en waarden die bij andere culturen horen. Kinderen moeten deze normen en waarden ook mee kunnen nemen binnen de klas, maar er zijn wel grenzen. Als je met heel veel verschillende culturen te maken hebt moet je daar wel duidelijk een grens in stellen vind ik. Maar wanneer je met zijn allen regels opstelt die binnen die normen en waarden vallen denk ik dat je al een heel eind komt.
b. Ben je in staat cultuurverschillen te overbruggen?
Ja, daar ben ik toe in staat. Ik wil dat kinderen zich veilig voelen binnen de klas en dat kan alleen als zij elkaar accepteren. Wanneer dit niet gebeurt kun je hen meer over elkaars culturen laten vertellen zodat zij dit van elkaar meer gaan begrijpen.
c. In hoeverre ben je in staat leerlingen te begeleiden bij hun culturele identiteitsvorming?
Ik denk dat dit wel wat lastiger zal zijn wanneer het een andere cultuur is, maar als ik leerlingen in mijn klas zou hebben met andere culturen zou ik mij hier zeker in gaan verdiepen.
Ik vind het erg belangrijk dat kinderen goed om kunnen gaan met verschillen tussen mensen. Er moet geen verschil zijn tussen allochtonen en autochtonen. Dit kun je in het onderwijs al in heel kleine dingen naar voren laten komen: iedereen is sowieso verschillend, veel hebben een andere lengte en dit kan veranderen. Ook een thuissituatie kan erg verschillen; bijvoorbeeld eten, feesten etc. Ook in vergelijking met andere landen. Ook zijn er genoeg liedjes hierover, bijvoorbeeld: ‘wit, zwart, rood en geel’.
a. Welke uitdagingen in de samenleving zie je?
Alles veranderd continue. Ook zijn alle mensen verschillend. Ik denk dat we daardoor heel veel van elkaar kunnen leren. Maar als we van elkaar willen leren moeten we wel open staan voor elkaar. Als we dit doen kunnen we steeds verder komen.
b. Welke bedreigingen in de samenleving zie je?
Ik zie verschillende bedreigingen als politiek en media bijvoorbeeld. Er wordt om ons heen veel gepraat en er word je van alles wijsgemaakt. We moeten vooral zelf na blijven denken en niet maar alles geloven wat er wordt gezegd. Blijf je eigen mening houden, ook al wordt je aan alle kanten beïnvloedt.
Ik heb hier persoonlijk geen moeite mee. Ik sta er altijd voor open maar merk dat dit om mij heen niet altijd gebeurt. En dit is ook wat je terug ziet in de samenleving. Er ontstaan allerlei problemen en ik denk dat die voornamelijk ontstaan doordat wij ons er niet voor open stellen. Natuurlijk moeten zij goed integreren, maar dan moeten wij hen die kans wel geven.
Ik vind andere religies altijd erg interessant en wil hier altijd graag meer over weten. Ik vind het leuk mij hierin te verdiepen en sta er ook open voor.
Ik heb een moslimse nicht, haar vader komt uit Egypte. Vroeger weet ik dat ik het echt interessant vond, haar hoofddoek en de Ramadan etc. Tegenwoordig woont zij bij haar moeder en draagt ze geen hoofddoek meer en zie je weinig meer terug van haar geloof.
Ik heb niet op een stadsschool stage gelopen en heb dus eigenlijk nooit echt gesprekken gehad met kinderen en/of ouders met een andere cultuur.
Toepassingskaart 1: Zelfanalyse. 1 februari 2012.
1. Beschrijf welke invloeden en achtergronden jou hebben gevormd tot de persoon die je nu bent. Denk aan identiteitsbepalende factoren als je opvoeding, culturele positie, sociaal-economische positie, politieke voorkeur, etc.
Natuurlijk heeft een groot deel van mijn opvoeding mij gevormd tot de persoon die ik nu ben. Ik heb veel normen en waarden van mijn ouders meegekregen. Wat betreft cultuur.. Dingen als sinterklaas en kerst horen bijvoorbeeld wel bij onze cultuur en dit vind ik dan ook leuke feestdagen. Qua politieke voorkeur heb ik niet echt iets wat mij gevormd heeft tot de persoon die ik nu ben.
Familie en vriend(inn)en.
Ik denk niet zo bijzonder veel specifieke dingen. Natuurlijk geef je er je eigen draai aan door hoe je zelf in elkaar zit. Wel zijn er bepaalde normen en waarden die ik belangrijk vind die je erin terug zult vinden(zoals respect hebben voor elkaar bijvoorbeeld).
a. Heb je een open leefhouding waarbij je andere waarden en normen niet alleen respecteert, maar ook accepteert?
Ik heb denk ik zeker een open leefhouding en accepteer en respecteer andere normen aan waarden vaak zeker wel. Ik sta zeker open voor normen en waarden die bij andere culturen horen. Kinderen moeten deze normen en waarden ook mee kunnen nemen binnen de klas, maar er zijn wel grenzen. Als je met heel veel verschillende culturen te maken hebt moet je daar wel duidelijk een grens in stellen vind ik. Maar wanneer je met zijn allen regels opstelt die binnen die normen en waarden vallen denk ik dat je al een heel eind komt.
b. Ben je in staat cultuurverschillen te overbruggen?
Ja, daar ben ik toe in staat. Ik wil dat kinderen zich veilig voelen binnen de klas en dat kan alleen als zij elkaar accepteren. Wanneer dit niet gebeurt kun je hen meer over elkaars culturen laten vertellen zodat zij dit van elkaar meer gaan begrijpen.
c. In hoeverre ben je in staat leerlingen te begeleiden bij hun culturele identiteitsvorming?
Ik denk dat dit wel wat lastiger zal zijn wanneer het een andere cultuur is, maar als ik leerlingen in mijn klas zou hebben met andere culturen zou ik mij hier zeker in gaan verdiepen. Door dit thema heb je je al in aardig wat culturen verdiept en sommige dingen zullen zeker blijven hangen. Toch zul je denk ik, als je een leerling in de klas zou krijgen met een andere cultuur, je hier wel weer opnieuw in moeten verdiepen zodat het allemaal weer opgefrist wordt.
Ik vind het erg belangrijk dat kinderen goed om kunnen gaan met verschillen tussen mensen. Er moet geen verschil zijn tussen allochtonen en autochtonen. Dit kun je in het onderwijs al in heel kleine dingen naar voren laten komen: iedereen is sowieso verschillend, veel hebben een andere lengte en dit kan veranderen. Ook een thuissituatie kan erg verschillen; bijvoorbeeld eten, feesten etc. Ook in vergelijking met andere landen. Ook zijn er genoeg liedjes hierover, bijvoorbeeld: ‘wit, zwart, rood en geel’.
a. Welke uitdagingen in de samenleving zie je?
Alles veranderd continue. Ook zijn alle mensen verschillend. Ik denk dat we daardoor heel veel van elkaar kunnen leren. Maar als we van elkaar willen leren moeten we wel open staan voor elkaar. Als we dit doen kunnen we steeds verder komen.
b. Welke bedreigingen in de samenleving zie je?
Ik zie verschillende bedreigingen als politiek en media bijvoorbeeld. Er wordt om ons heen veel gepraat en er word je van alles wijsgemaakt. We moeten vooral zelf na blijven denken en niet maar alles geloven wat er wordt gezegd. Blijf je eigen mening houden, ook al wordt je aan alle kanten beïnvloedt.
Ik heb hier persoonlijk geen moeite mee. Ik sta er altijd voor open maar merk dat dit om mij heen niet altijd gebeurt. En dit is ook wat je terug ziet in de samenleving. Er ontstaan allerlei problemen en ik denk dat die voornamelijk ontstaan doordat wij ons er niet voor open stellen. Natuurlijk moeten zij goed integreren, maar dan moeten wij hen die kans wel geven.
Ik vind andere religies altijd erg interessant en wil hier altijd graag meer over weten. Ik vind het leuk mij hierin te verdiepen en sta er ook open voor.
Ik heb een moslimse nicht, haar vader komt uit Egypte. Vroeger weet ik dat ik het echt interessant vond, haar hoofddoek en de Ramadan etc. Tegenwoordig woont zij bij haar moeder en draagt ze geen hoofddoek meer en zie je weinig meer terug van haar geloof.
Ik heb niet op een stadsschool stage gelopen en heb dus eigenlijk nooit echt gesprekken gehad met kinderen en/of ouders met een andere cultuur.
Toepassingskaart 3: De wijk in
Toepassingskaart 3: De wijk in!
De school die wij bezocht hebben is Basisschool 't Palet te Den Haag.
Vier vragen aan een medewerker
Na afloop van het interview trekken we onze schoenen weer aan en bedanken meneer Al-Sebaey voor dit interview. Helaas mochten we geen foto’s maken binnen, dus hebben we de foto’s buiten bij de moskee genomen.
Toepassingskaart 4: Praktijkanalyse
Toepassingskaart 4 – Praktijkanalyse.
Visie van de school
Ieder kind doet er toe en verdient een ononderbroken ontwikkeling binnen een veilige en uitdagende leeromgeving.
- Alle leerkrachten kennen ieder kind;
- Ieder kind krijgt persoonlijke aandacht van de leerkracht;
- Ieder kind wordt gehoord;
- Alle kinderen zijn op elkaar betrokken als klassengroep en schoolgroep (samenwerken, ondersteunen);
- Alle ouders weten dat de school hun kind goed kent.
Alle leerkrachten verzorgen een vloeiend onderwijsleeraanbod voor alle vak- en vormingsgebieden per groep en tussen groepen, rekening houdend met de mogelijkheden van het kind
de leerkracht leidt en begeleidt de kinderen en biedt extra hulp waar nodig, zodat elk kind zich (minimaal) de basisvaardigheden (zoals vastgelegd in de kerndoelen P.O.) eigen maakt.
Het kind leert zich in te zetten voor zijn eigen ontwikkeling (zelfverantwoordelijkheid, werkhouding,motivatie, zelfredzaamheid)
- Alle betrokkenen dragen bij aan een sociaal en fysiek veilige leeromgeving;
- Ouders en school onderschrijven hun aandeel als partner in een veilige opvoeding (welbevinden,verzorging, aandacht, ondersteuning).
- Ieder kind krijgt gelegenheid zijn interesse(s) te tonen;
- Alle kinderen hebben een stem in de inrichting van het onderwijs en hun omgeving;
- Alle kinderen kunnen actief leren.
Hoe ziet de school haar taak/rol in de wijk
Vanuit respect voor de grote verscheidenheid van culturen en religies binnen onze school zullen gezamenlijke katholieke vieringen in principe niet plaats vinden in een religieus gebouw.
De school staat in een multiculturele wijk. Om de school heen staan heel veel flats. De meeste mensen die er wonen zijn alleenstaande ouders, werkeloos, kunnen nog niet goed Nederlands of moeten een inburgeringcursus nog doorlopen.
De school is een multiculturele school in één kleutergroep zie je bijvoorbeeld: Marokkaans, Nederlands, Indiaans, Bulgaar, Koerdisch etc. De thuistaal van deze kinderen is meestal de taal waar de ouders vandaan komen. De meeste kinderen die in de kleutergroepen voor het eerst komen kunnen dan ook geen Nederlands praten en hebben al veel achterstand hierdoor.
De gezinssamenstelling is bij de meeste kinderen gewoon bij de ouders thuis met broer(tjes) of zus(jes).
De sociaaleconomische positie is van de meeste ouders/verzorgers niet hoog. Als je met sommige ouders praat is het gebrekkig Nederlands of zelfs Engels. Vaak zie je dat de kinderen van deze ouders/verzorgers nog beter de Nederlandse taal spreken, nadat ze een tijdje op school zitten.
Aan de school vast zit een peuterspeelzaal en een bso. Deze heet ‘het lepelaarsnest’. De kinderen kunnen met de begeleider zo via de school naar de bso lopen. De peuterspeelzaal is voor kinderen van 2 tot 4 jaar en ze kunnen er gemiddeld 1 dagdeel heen.
De bso is een opvang voor kinderen van 4 tot 13 jaar. De kinderen kunnen daar terecht voor school vanaf 7.30. De begeleider van de bso brengt de kinderen dan naar de klas toe. De kinderen kunnen ook na schooltijd tot 18.00 bij de bso blijven. De kleuters worden dan bij de kleuteringang opgehaald door een begeleider van de bso. Ook tijdens schoolvakanties kunnen de kinderen terecht bij de bso.
In de school biedt de KERN kinderopvang een programma voor , voor en vroegschoolse educatie. Dit is een programma is speciaal voor jonge kinderen ontwikkeld. Het is een combinatie van spelen en leren aan de hand van thema’s om de ontwikkeling te stimuleren. Dit programma wordt voorgezet in de kleutergroepen op de school.
- Een bijdrage leveren aan de positieve ontwikkeling van de school.
- De belangstelling voor en betrokkenheid van ouders bij de school in al haar facetten vervorderen.
- Te bevorderen dat ouders ondersteunende werkzaamheden voor de school kunnen verrichten.
- Samen met het schoolteam feestactiviteiten te organiseren, zoals bijvoorbeeld het sinterklaasfeest, kerstfeest, sportdag voor de leerlingen.
- Te functioneren als vertegenwoordiging van ouders van de school.
- De belangen van de ouders te behartigen bij de medezeggenschapsraad, bij de schoolleiding en, zo nodig, bij de Unicoz onderwijsgroep.
- Het vaststellen van de hoogte van de vrijwillige ouderbijdrage en het innen daarvan.
De school heeft een medezeggenschapsraad deze bestaat de helft uit personeelsleden en de andere helft uit ouders/verzorgers. Het doel van de MR is om de belangen van de ouders/verzorgers en de personeelsleden bij het bestuur van de Unicoz onderwijsgroep (de werkgever) te verdedigen en het bestuur te controleren.
De ouders kunnen altijd terecht met vragen over hun kinderen bij de groepsleerkracht, daarmee kunnen ze een afspraak maken. Bij de directeur en intern begeleider kunnen ouders ook afspraken maken als zij dit willen.
Wereldoriëntatiemethode
De regenboog gebruikt de wereldoriëntatiemethode ‘de grote reis’. Dit is een methode voor aardrijkskunde, geschiedenis en natuurkunde.
In 2001 werd de methode ‘de grote reis’ gepresenteerd als een interculturele methode voor wereldoriëntatie. Het is een methode waarin alle leerlingen van alle klassen zich kunnen herkennen. Bij geschiedenislessen worden dingen vanaf een andere kant bekeken in de hoofdstukken voor de bovenbouw, zo zie je bijvoorbeeld in de middeleeuwen hoe ver de mensen in Perzië al zijn wat betreft de wetenschap. Ook wordt er aandacht besteed aan de woordenschat, begrippen worden uitgelegd zodat leerlingen ook taal leren bij wereldoriëntatie. Ook zie je bijvoorbeeld terug in verhaaltjes voor de onderbouw dat er namen worden gebruikt uit andere culturen. (Kikker Kurba)
Toepassingskaart 5: Artikelen en stellingen
Toepassingskaart 5 – Artikelen en stellingen.
Sinds 2007 was het verboden een hoofddoek te dragen tijdens het voetballen. De reden hiervoor was dat het onveilig zou zijn omdat meisjes zouden kunnen blijven haken of tegenstanders kunnen aan de stof trekken. FIFA wil het nu toestaan maar vindt wel dat veiligheid het hoofdcriterium moet blijven. De hijab is geen religieuze uiting maar behoort tot een cultuur. En niemand mag volgens culturele gebruiken worden gediscrimineerd, aldus de commissie.
Ik vond het een opvallend onderwerp. Hoofddoeken zijn vaker punt van discussie geweest maar dat dit zelfs bij voetbal zo was verbaasde mij een beetje. Toen ik de titel las was ik benieuwd wat de reden was voor het verbod.
Ik vind het goed dat het verbod wordt opgeheven. Het moet gewoon kunnen dat meisjes een hoofddoek dragen, dit hoort nou eenmaal bij hun cultuur. Natuurlijk is veiligheid heel belangrijk maar ik weet zeker dat er een hoofddoek ontwikkeld kan worden die veilig is tijdens voetbal, maar die toch voldoet aan de normen van de cultuur.
De gemeente Nijmegen wilde segregatie tegengaan, zij wilde dus voorkomen dat kinderen van blanke, hoogopgeleide ouders allemaal naar dezelfde populaire school gaan en zwarte scholen in achterstandswijken hierdoor dus steeds verder in de problemen komen. Ouders mochten nu drie voorkeursscholen doorgeven waarna de kinderen op basis van selectie op één van die scholen werden geplaatst. Evaluatie heeft aangetoond dat er weinig draagvlak is voor dit idee.
Omdat het gaat over basisscholen sprak dit mij aan. Na het lezen van de titel was ik benieuwd naar wat ze precies bedoelde met spreidingsbeleid en waarom dit geen succes was.
Aan de ene kant is het goed dat ze die spreiding willen maar met de manier waarop ze dat doen ben ik het minder eens. Je kunt ouders niet verplichten om hun kind naar één bepaalde school te doen, dit blijft een vrije keus van de ouders. Je zou het kunnen proberen op een andere manier, bijvoorbeeld door zo’n ‘zwarte school’ aantrekkelijker te maken en dit ook aan ouders te laten zien, dit kan door uitwisselingen tussen een ‘blanke’ en ‘zwarte’ school en door opendagen/promotiedagen.
‘Zwarte Piet verbannen bij Sinterklaasfeest in Canada’
Zwarte Canadezen hadden geklaagd over Zwarte Pieten, volgens hen is dit een racistisch stereotype en daarom beledigend. Daarom zal het in 2011 voor het eerst sinds 1985 zo zijn dat alleen Sinterklaas aankomt in de haven, zonder Zwarte Pieten. Langelaar(2011).
Ik vond het een bizarre titel en was erg nieuwsgierig naar de reden.
Ik als Nederlander vind dat Zwarte Piet natuurlijk gewoon bij het Sinterklaasfeest hoort. Ik vind het ook wel een beetje vreemd dat ze het als iets racistisch of beledigends zien. Het Sinterklaasfeest is voor mij geen Sinterklaasfeest zonder Zwarte Pieten.
‘Voorkom segregatie, zet jonge kinderen bij elkaar’
Dit artikel gaat over het voorkomen van segregatie tijdens de voorschoolse periode van een kind. Onderzoekers van de Universiteit Utrecht vinden dat het beter is om jonge kinderen gelijk in een gemengde groep te plaatsen. Hierdoor zouden allochtone kinderen leren van kinderen van hoogopgeleide ouders, en kinderen van hoogopgeleide ouders zouden weer moeten leren van goed opgeleide leidsters.
Ik was na het lezen van de titel erg benieuwd naar de reden dat je segregatie zou kunnen voorkomen door het bij elkaar zetten van jonge kinderen.
Ik ben het wel met het artikel eens en denk inderdaad dat het goed is om in de voorschoolse periode van een kind, kinderen al in een gemengde groep te plaatsen. Doordat allochtone kinderen snel naar een voorschool gaan en blanke kinderen naar de kinderopvang krijg je hier al de splitsing ‘zwart’ – ‘wit’. Dit zal hierna alleen nog maar erger worden. Terwijl je, wanneer je jonge kinderen al bij elkaar zet, kinderen juist van elkaar kunt laten leren en men hierdoor ook veel voordelen zal gaan zien.
‘Schoolbesturen doen te weinig aan segregatie’
Het grootste deel van de schoolbesturen wil segregatie bestrijden maar slechts een heel klein deel doet hier ook echt iets aan.
Ik was erg benieuwd waarom schoolbesturen zo weinig aan segregatie doen. Ik ging er vanuit dat de meeste scholen hier veel aan wilde doen en vond de titel dus opvallend. Uiteindelijk bleek wel dat ze dit wel wíllen maar er weinig aan doén.
Ik vind het vreemd dat schoolbesturen het allemaal willen bestrijden maar dat er maar door zo weinig besturen ook daadwerkelijk iets mee gedaan wordt.
Literatuurlijst:
Hoofddoek mag weer bij vrouwenvoetbal. (29 oktober 2011). Geraadpleegd op 1 december 2011, op http://www.ad.nl/ad/nl/1001/AD-Sportwereld/article/detail/3001561/2011/10/29/Hoofddoek-mag-weer-bij-vrouwenvoetbal.dhtml
Langelaar, J. (26 november 2011). Zwarte Piet verbannen bij Sinterklaasfeest in Canada. Elsevier. Geraadpleegd op 1 december 2011, op http://www.elsevier.nl/web/Nieuws/Cultuur-Televisie/323428/Zwarte-Piet-verbannen-bij-Sinterklaasfeest-in-Canada.htm
Redactie. (13 oktober 2011). Schoolbesturen doen te weinig aan segregatie. Volkskrant. Geraadpleegd op 1 december 2011, op
Redactie. (1 november 2011). Spreidingsbeleid basisscholen vooralsnog geen succes. Volkskrant. Geraadpleegd op 1 december 2011, op http://www.volkskrant.nl/vk/nl/5288/Onderwijs/article/detail/3008363/2011/11/01/Spreidingsbeleid-basisscholen-vooralsnog-geen-succes.dhtml
Toepassingskaart 6: Interculturele communicatie
Toepassingskaart 6: Interculturele communicatie
- Op welke momenten kan er een oudergesprek plaatsvinden?
De 10-minuten gespreken vinden drie keer in het jaar plaats, na elke rapport, met uitzondering van de laatste. Het komt ook voor dat ouders tussendoor nog een gesprek willen. In dit geval kunnen zij even binnenlopen om een afspraak te maken voor na schooltijd. Behalve deze gemaakte afspraken, kunnen ouders ook op het schoolplein komen met eventuele korte vragen. Eigenlijk heb je dus dagelijks te maken met oudergesprekken.
- Let u tijdens een gesprek met ouders op uw houding, de zitplaats etc.?
Tijdens een gesprek met de ouders ben ik mezelf zeker bewust van mijn houding. Zo heb ik geleerd dat wanneer ik met mijn armen over elkaar ga zitten, wat ik onbewust veel doe, een gesloten houding weergeef. Deze houding probeer ik tijdens gesprekken dus zo veel mogelijk te voorkomen. De gesprekken vinden vrijwel altijd plaats aan de tafels van de leerlingen. De ouders aan de ene kant, ik aan de andere kant. Zo kun je elkaar goed aankijken. Ik kies er bewust voor om niet achter mijn bureau te zitten, omdat ik vind dat dit meteen al een afstand schept tussen jou en de ouders. Dit wil ik graag voorkomen door aan de tafels van de leerlingen te gaan zitten. Verder houd ik zeker rekening met de mening van de ouders. Ik vind het belangrijk om te weten hoe zij over datgene dat besproken wordt denken, zo kan ik daar rekening mee houden.
- Hoe bereidt u zich voor op een gesprek met allochtone ouders?
Tijdens één van de eerste gesprekken vraag ik altijd eerst aan een collega waarbij het kind het jaar ervoor in de klas heeft gezeten, hoe de ouders zijn. Soms zijn het ouders die heel goed geïntegreerd zijn, de Nederlandse taal goed spreken en zich hebben aangepast aan deze cultuur. Maar er zitten ook ouders tussen die de Nederlandse taal bijna niet beheersen en die sterk vasthouden aan hun eigen cultuur. In dit laatste geval vraag ik meestal of er nog een collega bij het gesprek komt zitten. Tijdens zo’n gesprek vraag ik ook aan de ouders hoe hun cultuur eruit ziet, wat hun waarden en normen zijn. Wanneer ik dit weet kan ik daar rekening mee houden en de ouders ook beter begrijpen. Op het moment dat het Nederlands van de ouders echt te zwak is, probeer ik over te gaan op het Engels, om elkaar zo toch te kunnen verstaan.
- Toont u begrip voor de eventuele culturele verschillen tussen u en de ouders?
Ik toon zeker begrip voor de culturele verschillen. Zoals ik net ook al zei, vraag ik de ouders ook altijd naar hun waarden en normen. Ik probeer hen wel zo veel mogelijk te vertellen over hoe het onderwijs in Nederland gaat, zodat ze hier bekender mee worden. Ook laat ik hen weten dat wanneer ze er bijvoorbeeld voor kiezen om de verjaardag van hun kind niet te vieren in de klas, dat ik dit respecteer.
Toepassingskaart 7: De wereld door de ogen van...
Toepassingskaart 7: De wereld door de ogen van de Antilliaanse groep
Bekijk vanuit de ogen van een kind jouw toebedeelde bevolkingsgroep. Stel je voor dat dit kind in jou klas zit. Maak een verslag waarin je een beeld geeft van jouw leerling. Maak bij de keuze van jouw kind een betekenisvolle koppeling met jouw specialisatie jonge kind.
In je uitwerking kunnen de volgende vragen richting geven:
Wat komt hij tegen in onze basisschool, thuis, de wijk, enz.?
Ivaron komt in de basisschool tegen dat je niet altijd je zin kunt krijgen en je soms iets moet doen wat je niet leuk vindt om te doen. Ivaron heeft thuis alleen een moeder en een klein zusje en een grotere zus. Met zijn vader heeft hij bijna geen contact en dit vindt hij moeilijk.
Hoe gaat hij om met verschillen in opvoeding?
Bij hem thuis ziet hij verschil in opvoeding dat in hun cultuur normaal is. De jongens worden veel meer verwend en hebben minder verantwoordelijkheidsgevoel, terwijl de meisjes echt een diploma moeten halen en zichzelf maar financieel moeten redden als ze ouder zijn. In de klas zie je dit echt terug, want als hij bijv. niet in de bouwhoek mag dan wordt hij heel boos en zo is hij de rest van de dag verder. Als een volwassene iets aan hem vraagt dan doet hij het wel gelijk, terwijl sommige leeftijdsgenootjes echt een volwassene kunnen tegenspreken. Hij heeft thuis geleerd dat hij respect voor een volwassene moet hebben en dat doet hij ook.
Welke kansen heeft hij?
Ivaron gaat het straks wel moeilijk kregen na de basisschool, omdat hij achterloopt met taal en rekenen. Op de middelbare school wordt het moeilijker voor hem om de stof door zijn achterstand bij te houden waarschijnlijk.
Welke vormen van beeldvorming (bijv. vooroordelen m.b.t. bevolkingsgroep) kan hij tegenkomen?
Er zijn verschillende vooroordelen over zijn bevolkingsgroep:
· Dat jongens helemaal niks doen.
· Ze hebben allemaal slechte schoolpresentaties en gaat sneller zonder diploma van school af.
· Antilliaanse mensen gebruiken vaak drugs en er is veel geweld in hun cultuur.
Hoe kijkt Ivaron aan tegen zijn cultuur en/of levensbeschouwing op de ontwikkeling van jouw leerling?
Ivaron is erg verwend en dit zal ook altijd in zijn gedrag te zien zijn en is moeilijk af te leren, omdat het bij zijn cultuur hoort en thuis verwennen ze hem ook altijd. Hij zal het moeilijk kregen elke keer als hij iets niet mag of moet doen wat hij niet wilt. Hij gaat inzien dat school en thuis heel anders zijn en dat er andere regels gelden waar hij zich aan moet houden.
Hoe beleeft het kind zijn omgeving?
Ivaron vindt het heel moeilijk zonder vader, omdat hij vaak een tekening maakt met mama en papa waarmee hij iets leuks dan doet. Hij zegt altijd dat hij zou willen dat hij met papa naar de dierentuin samen met zijn moeder, zus en zusjes gaat. Andere kinderen worden ook wel eens door papa opgehaald en je ziet aan Ivaron dat hij dat ook wel graag zou willen.
Welke mogelijkheden heb je en moet je zoeken om dit kind in zijn/haar ontwikkeling op verschillende gebieden te ondersteunen, zodat het zich adequaat kan ontwikkelen?
Hoe ga je om met discriminatie?
Je bespreekt in de klas dat iedereen gelijk is ongeacht hoe hij of zij eruit ziet. Als het voor is gekomen kan je een methode kiezen om de sociale emotionele ontwikkeling te stimuleren, zodat de klas hier meer over leert en te weten komt dat het niet hoort.
Welke rol spelen de ouders?
De ouders spelen een grote rol in de ontwikkeling van hun kinderen. Deze kunnen ze al vroeg stimuleren doormiddel van ontwikkelingsstimuleringsprogramma’s. In deze programma’s kunnen ze op verschillende leeftijden met hun kind en medewerker die de taal van de ouders spreken aan de ontwikkeling van de het kind kunnen werken.
Wat heb je nodig om je werk goed te kunnen doen? Wat kan de school voor jou betekenen? Wat kan de overheid voor jou betekenen?
· Een remedial teaching leerkracht is nodig. Die met deze kinderen kunnen oefenen om hun taal en rekenpresentatie op te hogen, zodat ze beter met de groep mee kunnen komen en betere prestaties gaan halen op deze gebieden.
· De school moet duidelijke regels opstellen welke regels zijn van toepassing op de hele school en de groepsleerkrachten moeten regels opstellen welke gelden in de klas en waar leerlingen zich aan moeten houden.
· Ouders moeten geïnformeerd worden hoe ze de ontwikkeling van hun kinderen kunnen stimuleren. Wat voor spelletjes etc. kunnen ze samen met hun kind(eren) doen.
Toepassingskaart 8: Nederlands als tweede taal
Prentenboek dat centraal staat in de lessenserie: Kikker in de kou.
Motiveer de keuze voor dit prentenboek: ik heb dit prentenboek gekozen omdat ik vind dat er veel woorden in staan waarmee de woordenschat van de leerlingen erg uitgebreid wordt. Ook heeft het veel te maken met de tijd van het jaar, het sluit mooi aan bij het thema winter.
Ik heb ervoor gekozen om de volgende woorden aan bod te laten komen tijdens de lessen :
Schaatsen
De schaats
Geschrokken
Bevroren
Glijden
Het ijs
De vacht
Beweging
De kachel
De sneeuwvlokken
Languit
Zielig
De soep
Tevreden
De trui
Omdoen(sjaal)
Aandoen(wanten)
De kou
De sneeuwbal
(de) Kachel
De drie lessen waarbij het prentenboek centraal staat:
Ø Eerst het prentenboek introduceren. Waar zal het over gaan? Dan de leerlingen zelf het verhaal laten vertellen door de plaatjes van het boek te laten zien.
Bij deze twee opvattingen over het aanbieden van prentenboeken in relatie tot taalachterstanden, kunnen enkele aantekeningen worden gemaakt. Als een leerkracht een prentenboek wil gebruiken om de taalontwikkeling van kinderen te bevorderen (en dat is in de meeste gevallen zo) zal zij er voor kiezen om het niet één keer, maar meerdere keren aan te bieden. De eerste keer zal ze het introduceren met behulp van voorwerpen of met behulp van een gesprekje en -bij taalzwakke kinderen- het verhaal in haar eigen woorden vertellen. De volgende keren zal ze steeds meer overgaan op het letterlijk voorlezen van de tekst.
Dat heeft bijvoorbeeld te maken met de ervaring van leerkrachten dat de taal in prentenboeken soms erg moeilijk is. Dat is vooral het geval met vertaalde prentenboeken, zoals die van Lucy Cousins, maar soms ook met Nederlandstalige prentenboeken, zoals die van Max Velthuijs of van Hans de Beer. Mogelijk is het hier dus niet òf òf (òf een eigen variant, òf de taal uit het prentenboek), maar èn èn.
Ø De keer daarna het prentenboek voorlezen. Hierbij ook te ‘moeilijke’ woorden gebruiken, zodat ze deze juist horen.
Hoe bied je een prentenboek aan aan kinderen met een taalachterstand? Uit onderzoek is gebleken dat de woordenschat van kinderen vooral wordt vergroot door het daadwerkelijk aanbieden van de taal uit het boek en niet door die taal te vereenvoudigen of door gebruik te maken van allerlei voorwerpen of andere introductiematerialen om jonge kinderen te interesseren voor een boek (Bus en De Jong, 2007).
Het is zinvol bij de prentenboeken verwerkingsmaterialen te maken of te zoeken (kleurplaten, memory etc.)
http://www.slo.nl/primair/leergebieden/ned/taalsite/lexicon/00401/
Ø Bij het boek kun je woordkaartjes maken met onderstaande woorden. Deze kun je op een kaartje plakken met een afbeelding erbij.
Schaatsen
De schaats
Geschrokken
Bevroren
Glijden
Het ijs
De vacht
Beweging
De kachel
De sneeuwvlokken
Languit
Zielig
De soep
Tevreden
De trui
Omdoen(sjaal)
Aandoen(wanten)
De kou
De sneeuwbal
(de) Kachel
Ø Met deze plaatjes die je dan voor elk woord gebruikt kun je ook een memorie maken.
Een voorbeeld van deze plaatjes vind je hierachter.
Ø Een andere les die bij dit prentenboek kan worden gedaan is aan de hand van DGM vragen(Denkstimulerende Gespreksmethodiek). Uitleg hierover is hierachter te vinden, evenals de DGM vragen bij dit prentenboek.
Deze les is gedaan met de leerlingen van groep 2, verslag van de observatie heb ik op papier. Zal ik dit in uw postvak doen of is dit niet nodig?
dit is een voorbeeld van een plaatje om te gebruiken voor memory of als woordenschat kaartje.
Hier zie je de DGM vragen bij dit thema.
Toepassingskaart 9: Rekenen
Toepassingskaart 9 – Rekenen vanuit een ander perspectief.
Verder is er weinig over te zeggen. Één omdat het een kleutermethode is waarbij het veel klassikale lessen zijn(en ik dus naar de handleiding heb gekeken), maar twee omdat het niet een methode is speciaal voor stadsscholen.
Er zijn 9 lessen die gaan over tijd. De eerste gaat over flesjes, potjes en zakjes tijd. Hierbij gaat het niet over dagindeling of seizoensbeleving o.i.d. Daarna is er een les over de schaduwklok. Hierbij geldt hetzelfde. De derde les gaat over een ritme, dit gaat dus wel over de dagindeling: wat doen we zoal op een dag en hoe helpt de klok ons hierbij? De vierde les gaat over groeitijd. Vragen bij deze les gaan over bloemen in Nederland. Hoe kan het dat deze in NL groeien, hoe ontstaan ze etc. Kenmerk hierbij is natuurlijk wel Nederland al bloemenland zeg maar. Les vijf gaat over oei ik groei. Hier gaat het wel over verschillen tussen kinderen en hierbij kun je dus andere verschillen als huidskleur laten benoemen/aan bod laten komen. Les zes gaat over kleiner, groter, jonger, ouder etc. hier kun je niet zoveel mee(wat betreft multicultureel aanpassen). Ook les zeven en acht kun je hier niet op aanpassen. Les negen gaat over seizoenen, dus de seizoenen die wij hier hebben. Hierbij zou je rekening moeten houden met het feit dat dit voor sommige kinderen misschien niet zo logisch is als jij denkt.
Kerstfeest is het enige feest dat in de methode voorkomt. Deze les kun je bijvoorbeeld niet geven of je kunt hem aanpassen. Dit ligt er helemaal aan welke geloven etc er in je klas voorkomen.
B) …?... Dit is een beetje overbodig aangezien het geen stadsschool is. Wel passen we de lessen natuurlijk aan naar het taalbegrip van de kinderen op deze school. Omdat het klassikale lessen zijn pas je bijvoorbeeld je vraagstelling iets aan. Of je maakt het zoveel mogelijk visueel, dit is voor deze klas erg belangrijk! Een vraag als: hoe begin je een heel chique brief? Zou je dan stellen als: hoe begin je een hele mooie, nette brief? Maar dit is maar net wat je er zelf van wilt maken.
C) Ik heb geen specifieke rekenlessen gegeven bij de kleuters. Hierbij kan ik dus niks analyseren. Bovendien pak ik mijn lessen niet multicultureel aan, want ik loop geen stage op een stadsschool.
D) Ik heb een aantal rekenzwakke kinderen in de klas. Deels komt dit door hun leeftijd(één van hen moet bijvoorbeeld zelfs nog 4 wórden!
Één van hen kan bijvoorbeeld nog maar tot 3 tellen, hierna doet hij het door elkaar. Hij kent ook nog geen rangtelwoorden en vindt zwaar, licht, even zwaar erg moeilijk. Waarschijnlijk komt dit door zijn wat lage IQ.
Een ander is dus gewoon nog erg jong, de vraag is hierbij of ze echt rekenzwak is of dat dit met haar leeftijd te maken heeft.
Weer een ander kan ook nog maar tot 3 tellen en doet dit verder willekeurig. Zij raakt het bijvoorbeeld weer wel synchroon aan. Ook bij haar is het nog de vraag waar het in zit.
Tot slot nog een meisje die ook maar tot 4 komt met tellen. Hierbij is ook nog de vraag waar het in zit. Begrippen als veel/weinig, groot/klein, lang/kort kent zij wel.